Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4491

Datum uitspraak2006-11-22
Datum gepubliceerd2006-12-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers110235 / HA ZA 06-407
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdelingszaak. Uitsluiting gemeenschap met periodiek verrekeningsbeding. Verrekening nooit uitgevoerd. Bij het einde van het huwelijk behoeft de (rest)waarde van de lijfrente niet bij de eindverrekening naar aanleiding van Artikel 1:141 lid 3 BW betrokken te worden.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak : 22 november 2006 Zaaknummer : 110235 / HA ZA 06-407 De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen inzake [Naam van de vrouw], wonende te [woonplaats], eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur mr. A.J.M. van Mil; tegen: [Naam van de man], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie,, procureur mr. R.F. Cohen. Het verloop van de procedure Eiseres in conventie, verweerster in reconventie, hierna te noemen [de vrouw], heeft gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna te noemen [de man], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en gevorderd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. [De man] heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord in conventie en een eis in reconventie ingesteld. [De vrouw] heeft daarop een conclusie van antwoord in reconventie tevens akte in conventie houdende producties en wijziging van eis in conventie genomen. Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. In verband met een herverdeling van zaken wordt dit vonnis door een andere rechter gewezen dan de rechter die de comparitie heeft geleid. Het geschil 2.1 Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest onder huwelijkse voorwaarden. Bij beschikking van 16 maart 2005 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze uitspraak is op 4 april 2005 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. De in gemeenschappelijke eigendom toebehorende zaken zijn echter nog niet verdeeld en partijen verschillen van mening over het bestaan en de omvang van enkele vermogensbestanddelen, over de vraag of de man een vergoeding wegens woongenot aan de vrouw verschuldigd is in verband met de bewoning door de man van de voormalige echtelijke woning en over de afrekening van de huwelijkse voorwaarden. 2.2 In aanmerking genomen de gedeeltelijke regeling die partijen ter comparitie zijn overeengekomen, heeft hun geschil nog slechts betrekking op de lijfrentepolissen van elk der partijen. In conventie: 2.3 Na de reconventionele vordering vindt [De vrouw] dat zij thans ook aanspraak maakt op de helft van de waarde van de lijfrente van [De man]. [De man] heeft namelijk de uitkering van zijn voormalig werkgever in 1996 wegens de vermindering van zijn arbeidsinkomen, groot ƒ 33.000,--, geïnvesteerd in een niet-direct ingaande lijfrente, die op enig moment tot uitkering zal komen. 2.4 [De vrouw] heeft, na wijziging van eis, op grond van het vorenstaande gevorderd - naar de rechtbank naar aanleiding van het verhandelde ter comparitie begrijpt - om [De man] te veroordelen om met [De vrouw] over te gaan tot verdeling bij helfte van de lijfrente per 8 juni 2006 (de rechtbank begrijpt: 2004) die [De man] bij Nationale Nederlanden onder polis 9281874 heeft, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat [De man] hiermee in gebreke blijft, nadat het in deze te wijzen vonnis aan hem zal zijn betekend. Tevens is gevorderd de proceskosten te compenseren. 2.5 [De man] voert geen verweer. In reconventie: 2.6 De huwelijkse voorwaarden van partijen houden in: uitsluiting van elke gemeenschap met een Amsterdams verrekenbeding. Partijen hebben echter nooit uitvoering gegeven aan de verrekening van de overgespaarde inkomsten. Het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen moet daarom worden vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. Daarbij dient betrokken te worden de lijfrente van [De vrouw], die zij heeft gekocht van de van haar vorige werkgever ontvangen ontslagvergoeding. Deze vergoeding is te kwalificeren als inkomen, zoals genoemd in de huwelijkse voorwaarden. 2.7 [De man] heeft op grond van het vorenstaande gevorderd - naar de rechtbank naar aanleiding van het verhandelde ter comparitie begrijpt - om [De vrouw] te veroordelen om met [De man] over te gaan tot verdeling bij helfte van de waarde per 2 mei 2004, de datum waarop partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan van de door [De vrouw] afgesloten/ aangekochte lijfrente, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat [De vrouw] hiermee in gebreke blijft, nadat het in deze te wijzen vonnis zal zijn betekend. Tevens is gevorderd [De vrouw] te veroordelen in de kosten van de procedure. 2.8 [De vrouw] voert verweer hetwelk - samengevat en voorzover thans van belang - het volgende inhoudt. Ten eerste heeft [De man] er nimmer melding van gemaakt dat hij aanspraak op verdeling van de lijfrente zou maken. In verband met de daaruit afkomstige uitkering heeft [De vrouw] dan ook geen aanspraak gemaakt op partneralimentatie. [De man] en [De vrouw] hebben destijds bewust samen de beslissing genomen om de lijfrente niet op een later moment tot uitkering te laten komen maar direct te laten ingaan, met de achterliggende gedachte dat [De vrouw] het geld toen goed kon gebruiken. Ten tweede is de polis verknocht. De uitkering was bedoeld om het gemis aan arbeidsinkomen van [De vrouw] tot haar 62ste op te vangen en is aan dat gemis van haar verbonden. Ten slotte valt er ook niks meer te verrekenen omdat [De vrouw] het inkomen uit deze polis tot 8 juni 2004 - de datum waarop [De vrouw] de echtelijke woning heeft verlaten - heeft aangewend voor de huishouding van partijen. Het inkomen wat zij na die datum uit de polis ontvangt is dan ook niet voor verrekening vatbaar. Verder geeft de polis enkel recht op een maanduitkering waardoor [De vrouw] een lening zou moeten sluiten als de vordering zou worden toegewezen. De beoordeling In conventie en in reconventie: 3.1 De artikelen 1 en 6 van de tussen partijen op 19 mei 1992 afgesloten huwelijkse voorwaarden luiden als volgt. Artikel een. Tussen de echtelieden zal generlei vermogensrechtelijke gemeenschap bestaan. Artikel zes. 1. Per een juli van elk jaar voegen de echtgenoten ter verdeling bij helfte bijeen, hetgeen van hun inkomen over het voorafgaande jaar onverteerd is of door belegging van onverteerd inkomen is verkregen. 2. Wat een echtgenoot in het betrokken jaar uit zijn vermogen aan lasten van het huwelijk heeft betaald kan hij vóór deling vooruitnemen. 3. De verplichting tot bijeenvoeging en verdeling geldt niet met betrekking tot de tijd dat de echtelijke samenwoning verbroken is geweest. 4. Indien binnen drie maanden na een juli van enig jaar geen verrekening heeft plaatsgevonden, vervalt de verplichting tot bijeenvoeging en verdeling ten aanzien van dat onderhavige jaar. 3.2 Tussen partijen staat vast dat zij aan de tussen hen overeengekomen huwelijkse voorwaarden nooit uitvoering hebben gegeven in die zin dat zij tijdens hun huwelijk niet jaarlijks de overgespaarde inkomsten hebben verdeeld. Ook hebben zij niet een zodanige administratie bijgehouden dat de verdeling conform het in de huwelijkse voorwaarden vervatte verrekenbeding alsnog zou kunnen plaatsvinden. 3.3 Blijkens de overgelegde stamrechtovereenkomst, strekte de ontslagvergoeding ter ondervanging van reeds gederfd en in de toekomst te derven inkomen van [De vrouw]. De rechtbank is van oordeel dat gezien dat karakter van de ontslagvergoeding, deze niet als actueel inkomen is aan te merken en de (rest)waarde van de daarvan aangekochte lijfrentepolis derhalve niet voor verrekening vatbaar is. 3.4 Daarnaast neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Het ten verwere tegen de reconventionele vordering aangevoerde, te weten dat [De man] er nimmer melding van heeft gemaakt dat hij aanspraak op verdeling van de lijfrente zou maken, dat [De vrouw] ten gevolge van het daaruit afkomstige inkomen dan ook geen aanspraak heeft gemaakt op partneralimentatie en dat [De man] en [De vrouw] destijds (met de achterliggende gedachte dat [De vrouw] het geld toen goed kon gebruiken) bewust samen de beslissing hebben genomen om de lijfrente direct te laten ingaan, is door [De man] niet weersproken. Verder heeft [De vrouw] de verdeling van de lijfrente van [De man] eerst gevorderd als reactie op de reconventionele vordering tot verdeling van haar lijfrente. De rechtbank leidt hieruit af dat het dus kennelijk ook de gemeenschappelijke bedoeling van partijen is geweest om de respectieve lijfrentes zonder enig recht op verrekening te laten behoren tot het vermogen van de partij die de lijfrente verworven heeft. Ten slotte leidt de omstandigheid dat [De vrouw] zelf gekozen heeft de ontslagvergoeding om te zetten in een lijfrente, niet tot een ander oordeel. 3.5 Uit het bovenstaande vloeit voort dat de gehoudenheid om de vermogenbestanddelen die partijen tijdens hun huwelijk hebben verworven alsnog te verdelen, zich niet uitstrekt tot hun respectieve lijfrentepolissen. Dit brengt met zich dat de vorderingen moeten worden afgewezen en de overige verweren geen bespreking meer behoeven. De proceskosten zullen worden gecompenseerd. De beslissing De rechtbank: In conventie: wijst het gevorderde af; compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. In reconventie: wijst het gevorderde af; compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. van der Bunt, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.